Over Adolf Hitler werden al tienduizenden bladzijden geschreven en elk jaar komen er enkele duizenden bij. Toch zijn de interviews die de Führer gaf aan toonaangevende Amerikaanse, Brits en Franse journalisten zo goed als vergeten. Daarom was het een schitterend idee van de Franse journalist en historicus Eric Branca om deze vergeten interviews op te diepen, en voorzien van de nodige context in boekvorm uit te brengen. Iedere interviewpartner van Hitler kreeg bovendien een minibiografietje mee. Wel jammer dat er geen foto’s van deze journalisten werden opgenomen. Het boek had hiermee een meerwaarde gekregen.
Tussen 1923 en 1940 gaf Hitler aan dertig Britse, Franse en Amerikaanse journalisten interviews. Voor zijn boek selecteerde Branca hieruit zestien gesprekken die integraal werden opgenomen, en telkens, vooraf in cursieve letter, van de nodige commentaar en toelichting werden voorzien. Opvallend is het dat het tot 1930 aansleepte eer Hitler een interview aan een Franse reporter toestond — zo duurde het ook lange tijd eer hij een vertaling van Mein Kampf in het Frans goedkeurde. Immers in tegenstelling tot de Angelsaksische landen, die in zijn eerste boek niet op de korrel werden genomen, was Frankrijk de erfvijand over wie hij geen goed woord kon zeggen. Nu, in 1930 besloot hij de Franse pers wel toe te laten. Iedere journalist die een interview aanvroeg, werd vooraf door de diensten van zijn minister van Propaganda Joseph Goebbels zorgvuldig gescreend en geïnstrueerd. Heel wat van zijn Franse interviewers kwamen nadien in de collaboratie terecht zoals Alphonse de Châteaubriant en Abel Bonnard.
In welk jaar een vraaggesprek ook is gevoerd, steeds weer kwamen dezelfde onderwerpen aan bod: het verketteren van het Verdrag van Versailles, beschuldigingen aan het adres van de Franse politiek, anticommunisme, joden, en de gewenste vriendschap met Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Enkel de volgorde van behandeling kon verschillen.
Hitler toonde zich een gewiekst en geslepen interviewpartner. Toen de Amerikaanse journalist van Duitse komaf Hans Kaltenborn hem vroeg of hij een onderscheid maakte tussen Duitse en buitenlandse joden, antwoordde deze hem: “Amerika past de Monroe-doctrine toe, nietwaar? Wel, wij geloven in een Monroe-doctrine voor Duitsland. U laat niet alle immigranten toe tot het land en verbindt daar quota aan. (…) Wel, Duitsland eist hetzelfde recht op” (p. 118). Vermeldenswaard is tevens dat Hitler eerder opkeek naar Oliver Cromwell dan naar Frederik de Grote als historische figuur bij uitstek.
Het boek kreeg ook een nawoord mee, geschreven door de Puttenaarse historicus Frank Seberechts. Hij ging op zoek naar de naam van Hitler, zoals die voorkwam in de Belgische en de Nederlandse pers tussen 1923 en 1938. Opvallend hierbij is dat geen enkele Belgische en Nederlandse journalist een interview met de toen machtigste politicus van Europa kon versieren.
Een historisch waardevol boek met kroniek, eindnoten, beknopte bibliografie en register.