“Er was eens een oude man die hartstochtelijk verliefd was geworden op een wonderschoon meisje.” Sprookjesachtiger kan een roman niet beginnen. Antonio Moresco gaf zijn verhaal dan ook toepasselijk en onverbloemd de titel ‘Liefdessprookje’ mee. De man is niet alleen oud maar ook dakloos, grondig vervuild en verwaarloosd. Zelfs naar daklozennormen is deze gentleman met een onbekend verleden een outsider en eenzaat die zich ver van zijn lotgenoten houdt, zijn spraakvermogen heeft verloren en tot niet meer dan staren en wat minimaal gescharrel naar voedsel in staat is. Zijn enige metgezel is een kreupele duif die zich ook al ver verwijderd houdt van de andere dieren op de vuilnisbelt. Is de vogel een sympathieke getuige, een engelbewaarder of een boodschapper tussen het leven en de dood? Als zoveel in dit fascinerende verhaal wordt dat nooit helemaal duidelijk. Een wonder geschiedt als het meisje zich over deze man ontfermt, hem naar haar piepkleine sprookjesflat meeneemt en hem daar van kop tot teen reinigt, voordat ze als minnaars tussen propere lakens verdwijnen. Antonio Moresco beschrijft smakeloos gedetailleerd het ongedierte en aangekoekte vuil tijdens deze liefhebbende zuivering. “Over de liefde schrijf je met het maximum aan realisme en met een maximum aan droom” verklaarde hij in een interview. Aan deze droom, waaruit de man naar eigen zeggen nooit wil ontwaken, komt een wreed einde als het meisje hem van de ene dag op de andere aan de deur zet, opgedirkt als zij is voor andere avonturen. Het veroorzaakt cynische commentaren bij de naamloze daklozen die een koor van door het leven getekende illusieloze buitenstaanders vormen. De man herneemt met alle verwarring en onbegrip over wat hem overkomen is zijn leven als dakloze, totdat hij op een dag verdwijnt. Dan maakt het verhaal een ommezwaai. Het wondermooi meisje krijgt wroeging, verlaat haar flat en gaat vergeefs op zoek naar de man. Als hij verdwenen of dood blijkt te zijn, wordt ook zij een dakloze zwerfster. Totdat ook zij verdwijnt. Beiden belanden in een dodenwereld die slechts in details van die der levenden verschilt. Ditmaal gaat de man op zoek naar het meisje dat hij vervuild en ontmoedigd in de dodenstad terugvindt. Hij voert haar terug naar het land der levenden, waar het reinigings- en liefdesritueel hernomen wordt . Definitief? “Laten we hen hier met de armen om elkaar heen laten slapen. Verder is er niets” besluit de schrijver. Opvallend genoeg waren de man en de vrouw in voorkomen en leeftijd naar elkaar toegegroeid, en is het wonderschone meisje, gelouterd door haar ontrouw en verraad, een vrouw geworden. Antonio Moresco merkte in hetzelfde interview voor de Franse radio op dat de dood niet op het leven volgt maar al in het leven aanwezig is zonder we dat beseffen (als dode takken aan een levende boom, zei hij). We hebben vaak het onmogelijke, het sprookjesachtige, het extreme nodig (zoals: jong en geurig meisje ontfermt zich over stinkende oude man) om achter de spiegel van de zogenaamde werkelijkheid te kunnen kijken. Niets is wat het lijkt. Extreme situaties openbaren soms facetten van onszelf die we voor onmogelijk hadden gehouden maar wel aanwezig waren. Was de pad al niet een prins nog voor hij gekust werd? Onszelf tot het mogelijke beperken maakt het leven vaak onmogelijk, besloot Antonio Moresco, een vijfenzeventigjarige Italiaan die na een jeugd gewijd aan extreem politiek activisme en een hard leven als fabrieksarbeider en vuilverwerker, de literatuur ontdekte en vijftien jaar lang teksten schreef voor zijn eerste boek werd gepubliceerd. Dat moeilijke leven ligt achter de rug maar klinkt door in dit rauwe en tedere sprookje.