Honderd jaar geleden brak Wereldoorlog I uit. Wat volgde, was waanzin op een schaal tot dan toe nooit vertoond. In zijn verslag over de Peloponnesische oorlog (431-404 v.C.) beschreef de Griekse historicus Thucydides de oorlog in al zijn excessen: “Er was moord in elke vorm en zoals in zulke omstandigheden pleegt te gebeuren, ging men tot het uiterste en nog verder. Vaders doodden hun zoons.” Die passus raakt nog steeds omdat hij zo actueel is. De geschiedschrijver beschrijft niet de oorlog, maar analyseert wat er in een oorlog gebeurt. In de zin “Vaders doden hun zonen” schuilen alle excessen die ieder samenlevingsverband meedogenloos vernietigt. Iedere vorm van moraliteit, van sociale conventie, van gematigdheid en voorzichtigheid wordt gebannen. Leiders veroorloven zich de verschrikkelijkste dingen. Wanneer alle remmingen over boord worden gegooid, slaat de gruwel toe tot in de kern van de samenleving. De herdenking van Wereldoorlog I is een goede gelegenheid om die prangende vraag nog eens te stellen: “Wat doet oorlog met een mens?”