Decennialang werden ze als hét romantische droomkoppel bij uitstek ten tonele gevoerd: de flamboyante, ambitieuze en internationaal geroemde pianiste Clara Wieck, en Robert Schumann, de alomgevierde toondichter. Romantischer kon het niet. Te romantisch om waar te zijn, meer creatie van menselijke wensdromen dan realiteit. Christine Eichel maakt in dit boek resoluut komaf met dit beeld, laat van dit oude overgeromantiseerde verhaal geen spaander heel, heeft het meer dan eens ronduit over een toxische afhankelijkheidsrelatie.
Clara Wieck (1819-1896), wonderkind, werd door haar vader op onvervalst Spartaanse wijze opgeleid met maar één doel voor ogen: een succesvolle toppianiste maken van zijn dochter. Het lukte hem aardig. Maar toen Robert Schumann zich aanmeldde als nieuwe leerling bij haar vader – zij was toen elf – veranderde langzaam maar zeker haar leven. Vader verzette zich met hand en tand tegen hun relatie want zag zijn droom al in rook opgaan. Trouwen konden ze pas tien jaar later, na een lange juridische procedure. Dat hun relatie moeilijk zou lopen stond in de sterren geschreven. Al lang voor het huwelijk stapelden de conflicten zich op en ze namen na het huwelijk alleen maar toe hoe vaak ze elkaar ook in brieven hun onvoorwaardelijke liefde verklaarden. Hij een niet te onderschatten drinkebroer, biseksueel, psychisch erg labiel (eindigend in de psychiatrie). Zij vechtend voor haar zelfstandigheid en haar rol als concerterend kostwinner voor een gezin van mettertijd zeven kinderen (een achtste kind overleed zeer vroeg). Hij pikt het niet dat zijn vrouw vaak veel meer aandacht krijgt in de spotlights van het concertleven terwijl hij die als componerend genie de geschiedenis in wil gaan, toch niet echt doorbreekt. Hij verwacht van haar dat ze een onderdanige echtgenote is, dat ze stopt met het geven van concerten en zich beperkt tot het vervullen van haar moederrol. Zij, opgegroeid in een emotioneel en relationeel arm en kil milieu, is, nog ongeacht haar ambitie, daartoe niet in staat; haar identiteit verbindt ze niet met het moederschap maar met een bestaan als pianiste en componiste.
Het portret dat Eichel schetst, royaal citerend uit authentieke bronnen en briefwisseling, is zeer genuanceerd, is terzelfdertijd ontluisterend en verheffend. Enerzijds wordt Robert als mens, in zijn burgerlijk bekrompen en onderdukkende houding tegenover zijn echtgenote meedogenloos neergesabeld terwijl de emotionele kilte en het pedagogisch te kort schieten van Clara vaak koude rillingen bezorgt. Anderzijds is de bijna bovenmenselijke moed die Clara Wieck opbracht om tegen de gangbare conventies van haar tijd in te gaan, zich los te maken van de mannen in haar leven, te strijden voor erkenning, zelfstandigheid en carrière meer dan bewonderens-waardig, tot op vandaag maatschappelijk relevant en blijvend inspirerend. Clara Wieck was in dat opzicht een zeer sterke vrouw.
Dat de auteur vanuit een eenentwintigste-eeuws blikveld nauwelijks oog heeft voor Robert Schumann als toch ook maar kind van zijn tijd en dat ze doorheen het hele betoog termen gebruikt als work-life balance, desperate housewife, regretting motherhood en nog wel wat andere, komt nogal geforceerd anachronistisch over en leidt ertoe dat het betoog heel af en toe op het randje van hineininterpretierung balanceert. Maar overigens vlot vertellend geschreven. Leest als een roman.