Paul Demets, voor ‘De schaamsoort’, zijn bundel briefgedichten aan Guido Gezelle, bekroond met de Grote Poëzieprijs 2025, debuteerde officieel in 1999 met de bundel ‘De papegaaienziekte’. Zijn in 2021 gepubliceerde bundel ‘Het web van omtrek’, een opmerkelijke reeks van zeven maal zeven gedichten bij het werk van Roger Raveel, omschreef hij zelf als zijn ‘predebuut’. Het ging hier om een bundel die hij eind van de jaren negentig van de voorbij eeuw, begin van de jaren 2000 voltooide, maar nooit eerder aan de openbaarheid prijsgaf. Hoe sterk en bijna allesomvattend de invloed van beeldende kunstenaars was in die periode van zijn dichterschap, bleek nadien verder uit de bundels ‘De landsheer van de Lethe’ (eveneens 2021), geconcipieerd rond het oeuvre van Léon Spilliaert, en ‘De hartvinger (2022), bij werk van Raoul de Keyser. Dat ook deze bundels gestructureerd werden binnen de maat van zeven, laat vermoeden hoe de dichter hier zijn verzen uit die periode van zijn ontluikend schrijverschap heeft herwerkt en gepolijst. De lijn die op die manier werd aangezet, wordt nu verder doorgetrokken met ‘Moederkoren’, zeven maal zeven gedichten die geënt zijn op films van Chantal Akkerman (1950-2015). In het korte, maar veelzeggende essay ‘De buitenkant van de ander’ verklaart Demets zijn fascinatie voor het werk van Akkerman: ‘Ze hanteert vaak een frontale compositie in haar films. Zo tast ze personages af, toont ze hun handelingen en emoties. Ze plaatst hen op een zintuiglijke manier in een concrete, materiële wereld, met veel aandacht voor visuele details. Ook voor de geluiden. Akkerman houdt de kijker zo lang vast tot hij op andere dingen gaat letten dan op de verhalende elementen, want die zijn eerder bijzaak.’ (p. 80) Schrijvend over Akkerman schrijft Demets over zijn poëzie, zeker waar het haar en zijn poging betreft de moeder te doorgronden. Vandaar de titel van de bundel:’Moederkoren’, verwijzend naar de schimmel die groeit op de aren van granen en daar zwarte zwamvlokken vormt.
Van ‘Hechting’ tot ‘Derealisatie’: de titels van de verschillende” cycli uit ‘Moederkoren’ zijn begrippen uit de psychologie en houden allusies in op de persoonlijke ervaringen die de humuslaag van de gedichten vormen en hier middels de persoonlijk ingekleurde zegging van Demets een in woorden ingebed zelfportret aanreiken. Niet toevallig luiden de slotverzen van de bundel zo: ‘Nog zoek ik de knop van het talige / om mijzelf terug te halen.’ (p.77) Demets geeft zichzelf bloot in deze bundel, ook al moet het hem vaak moeite hebben gekost, zo diep snijdend (vaak komen de in de gedichten allusies voor op het bloeden, op de kwetsuren die hij heeft opgelopen in zijn kindertijd en jeugdjaren) komen de herinneringen naar boven: ‘Ik niet jouw zoon, jij niet mijn moeder. / Ik teer op jou als moederkoren. (…) // Ik beweeg me voort / doorheen de familiegeschiedenis. / De doorbloeding wordt belemmerd. // Niet gewenst. Liever een meisje. / Mijn geboorte een straf. Je trok de navelstreng / heel strak aan. Eindigend drijft je lichaam / mij eindelijk af.’ (p. 76)
In wat voorafgaat aan deze afrondende gedichten projecteert Paul Demets de contouren van zijn persoonlijke levensgang tegen de achtergrond van het leven(slot) van zijn moeder, de vrouw die blijvend op zoek was naar de onschuld van de kindertijd: ‘Stilgevallen in de tuin zoekt de moeder het kind / de moeder.’ (p. 12) Opvallend hier is dat vaak allusies op sprookjes worden ingelast: het spiegeltje spiegeltje aan de wand, het strooien van kruimels, de wolf… Maar dan is er de werkelijkheid, met ‘de ingehouden schreeuw om hier uit te breken’ (p. 34), ‘de uren als kralen een ketting / strakker rond je hals, doffer mettertijd / alsof ze de keukenklok ringeloorden.’ (p 35) Voorop staat als motief de lichamelijkheid (‘een vrouw die haar lichaam moest herwinnen’ – p. 35), tot het onafwendbare van het verlies aan overzicht zich manifesteert: ‘Tegen je eigen lichaam botste je aan / als tegen een obstakel’ (p. 37)
En dan is er de zoon. Demets portretteert zichzelf in diverse kantelmomenten van zijn leven: het Brussel van de jaren tachtig (met prominente politici als Roger Nols, Guy Cudell en Paul Vanden Boeynants) en zijn initiatie in de liefde (‘we probeerden minder / vlees te worden, maar waren de tot slaaf / gemaakten van onze noden’ – p. 23), maar even goed het besef dat hij tekortschiet als het erop aankomt het onrecht tegen te gaan (zo n.a.v. de gruwelijke misdaad in Texas waarbij James Byrd Jr., een man van kleur, het leven liet: ‘We keken toe, lieten alles gebeuren. / Toen was de wereld gezien.’ – p. 64, en even verder, alsof het beeld hem niet loslaat: ‘Nog dagenlang zien we de sporen / op het asfalt. Daarna komt de regen.’ – p. 67)
De manier waarop de films van Chantal Akkerman door Demets in vormvaste gedichten waarin verzen vaak worden gelieerd aan elkaar over de verschillende gedichten heen (één voorbeeld hier: het openingsgedicht roept het beeld op van het schommelende meisje, in gedicht twee is de beweging stilgevallen), mee de spanningskracht bepalen, maakt dat ‘Moederkoren’ een bijzonder veelzijdige en intrigerende bundel is geworden.