Het 13de-eeuwse dierenepos Van den vos Reynaerde geldt nog altijd als het hoogtepunt van de Middelnederlandse literatuur. De Neerlandicus René Broens bestudeert het werk al bijna twee decennia. Nieuwe inzichten als gevolg daarvan brachten Broens ertoe om een nieuwe vertaling – hertaling – te maken, die afwijkt van zijn vorige (2010) en bestaande vertalingen.
In zijn nawoord verantwoordt Broens zijn nieuwe vertaling en interpretatie. Hij presenteert zijn hertaling als een voordrachttekst zonder parallelle brontekst. Hij wijst voor vertalers op de valkuilen van taalverschillen, bv. het Middelnederlandse ‘fel’ voor ‘boosaardig’. Verder benadrukt hij de culturele context, die voor de auteur en zijn doelpubliek door en door christelijk was. Hij laat zien dat oplossingen van vertaalproblemen met het rijm inhoudelijke consequenties hebben. Net als de auteur van het Middelnederlandse origineel, Willem die de Madoc schreef en waar verder niets over bekend is, koos Broens voor gepaard rijmende, los jambische viervoeters. Hij wil daarmee eer betonen aan de auteur, die ook qua poëtische vernieuwing een grootmeester was, en hij ondervond als voordrachtkunstenaar dat dat werkte. Het moet gezegd dat Broens’ vertaling zich vlot lezen laat lezen en uitnodigt tot hardop lezen of voordragen.
In het tweede deel van zijn nawoord geeft Broens zijn interpretatie. Zijn bijna twee decennia durende onderzoek mondde uit in een interpretatie die afwijkt van die van de beeldbepalende onderzoekers, zodat hij op tegenspraak stootte in de academische wereld. Als interpretatiesleutels gebruikt hij het genre, de hoofdfiguur, de intertekstuele dialoog en de historische en religieuze context. Hij stelt dat er te weinig rekening mee gehouden werd dat het een dierenepos betreft, dat de hoofdfiguur verkeerd werd ingeschat, dat de tekst onvoldoende vergeleken werd met toonaangevende teksten van die tijd en het werk onvoldoende in zijn historische context werd geplaatst. Daardoor werd de humor voor een groot stuk aan het oog onttrokken, waardoor de moralistische interpretatie van dit meesterwerk bovendrijft. Het genre dierenepos hield de mogelijkheid in van humor op basis van de afwisseling tussen het antropomorfe en het dierlijke. De hoofdfiguur ziet Broens als een trickster, een ambivalente schelm. De tekst werd volgens Broens te weinig vergeleken met heiligenlevens of vitae en andere religieuze teksten, omdat men vanuit een vertekend middeleeuwenbeeld onvoldoende de koppeling tussen humor en religie onderkent. De Reynaert zou volgens hem dan ook een sociale parodie op het Johannesevangelie zijn. Qua historische context stelt hij dat de auteur de schelm Reynaert inzet om de eigen samenleving te fileren. Hij zou via Nobel de schijnheiligheid van de Franse koningen – de Capetingers – aanklagen en spotten met de bedelorden. Zijn conclusie luidt dan ook dat Van den vos Reynaerde een schelmenverhaal, een omgekeerd passieverhaal en een bijtende satire was.
Niet alle elementen van zijn interpretatie zullen de lezer overtuigen. De satire toespitsen op de Frans-Vlaamse betrekkingen in de 13de eeuw vereist grondiger historisch onderzoek. Het is dan ook uitkijken naar de beloofde meer omvattende studie. Maar Broens’ vertaling zet in elk geval ertoe aan Van den vos Reynaerde te gaan herlezen en zelfs hardop voor te lezen of voor te dragen.