Lucius Annaeus Seneca had er al een woelige carrière opzitten – met zelfs een verbanning naar Sardinië – toen hij de mentor werd van de jonge Nero. Kleine jongens worden echter groot en Nero bedankte de stoïcijnse filosoof voor bewezen diensten. Tijdens zijn verplichte pensionering bleef hij zijn intellectuele arbeid verder zetten, bijvoorbeeld door brieven te schrijven. Deze bundel kreeg zo de titel ‘Met zicht op het einde mee’, al zou dat voor Seneca een understatement zijn: hij voelt zich niet oud, hij is al ‘voorbij oud’.
Hoe dan ook, Lucilius kreeg zo op geregelde tijdstippen een brief met wijze raad. Seneca noemt hem een vriend – iemand met wie je alles kan en zelfs moet delen – maar heeft wel zijn reserves over hoe ver Lucilius staat in de filosofie. Hij heeft nog een hele weg af te leggen en bovendien: hij is een vriendje van Epicurus, wat volgens de stoïcijn Seneca een jammerlijke keuze is.
Let wel, hij strooit zelf ook met Epicuruscitaten – hij geeft er Lucilius aan het einde van zowat elke brief eentje mee als cadeau – maar hij noemt die dan ‘gemeengoed’. De vraag wordt vaak gesteld in hoeverre Seneca zelf het label van stoïcijns filosoof verdient en of het niet hypocriet is om vanuit één van je villa’s armoede te cultiveren en neer te kijken op het gewone volk. Zelf zag hij dat uiteraard anders. Hij sloot zich af om de mensen net meer ten dienste te kunnen zijn en koos dan ook de juiste professie: filosofie geeft de beoefenaars ervan een aureool en is veel beter dan bijvoorbeeld retoriek. Het klinkt allemaal wat pedant, maar Vincent Hunink, die niet alleen de eerste 29 van 124 brieven vertaalde, maar ook een nawoord schreef, houdt ons daar een mooie spiegel voor. Zijn we niet allemaal in hetzelfde bedje ziek als we met onze veel te grote voetafdruk toch petities ondertekenen om ijsberen te redden? Hunink is niet aan zijn proefstuk toe als het gaat om Senecavertalingen en ook nu is het resultaat bijzonder geslaagd: ze geeft Seneca’s stijl goed weer, al zal ze voor sommigen te modern aandoen. De eerste brief opent al met een overtuigd ‘claim jezelf’ en ook elders wordt voor moderne termen als ‘btw’ gekozen, wat soms verrassend is, maar niet al te storend.
Wie trouwens de overtuiging heeft dat stoïcijnen saaie pieten met saaie schrijfsels zijn: dat valt nog wel mee. Hij lijkt uit de losse pols te schrijven en slaagt erin zijn adviezen levendig voor te stellen. Hij grijpt terug naar de kindertijd, haalt grappige anekdotes aan of roept historische personages op. Bekend of onbekend, het werkt uitstekend: Stilbo die, hoewel hij alles kwijt is, toch sterker uit zijn verwoeste stad komt, het is een beeld dat beklijft.
Love him or hate him, maar hij heeft gelijk gekregen. Latere generaties, zo schreef hij aan Lucilius, zullen hem nog willen lezen, daar was hij van overtuigd.