Voormalig journalist Johan Op de Beeck schreef al eerder toegankelijke historische werken over de Zonnekoning, Napoleon en Leopold II, naast twee historische thrillers. Nu publiceert hij een eerste deel van wat een tweeluik over De Franse Revolutie wordt. Het voorliggende deel I bestrijkt de Revolutie van de aanvang tot het begin van de Grote Terreur in 1793.
Het boek kende een lange ontstaansgeschiedenis, omdat de auteur op zoek was naar een originele invalshoek, die iets zou toevoegen aan de reeds bestaande historische werken over de Revolutie. Dat originele perspectief vond hij in de figuur van François Robert (1763-1826), wiens portret prominent in het museum van Versailles hangt. Deze vergeten medespeler, maar op vertrouwelijke voet met alle grote gangmakers van de Revolutie, zoals verlichtingsfilosoof Condorcet, Danton, wiens secretaris hij een tijdje was, en Robespierre, was afkomstig uit Gimnée in het prinsbisdom Luik, actueel de provincie Namen, ten westen van het Franse Givet. Als advocaat en journalist maakte hij het in het revolutionaire Parijs en werd afgevaardigde in de Nationale Conventie (1792-1794). Hij formuleerde als één van de allereersten het idee van een republiek en stemde dan ook voor de terechtstelling van Lodewijk XVI. Hij speelde een rol tijdens de Franse bezetting van de Zuidelijke Nederlanden. Als ‘koningsmoordenaar’ werd hij tijdens de Restauratie van de Bourbons verbannen en vestigde hij zich in Brussel, alwaar hij vier jaar voor de Belgische Revolutie overleed. Zo kan Op de Beeck zeggen dat een ‘Belg’ aan de grondslag van het Franse republikanisme lag, hoewel hij zelf wel beseft dat dit natuurlijk maar berust op een toeval van de geschiedenis.
Johan Op de Beeck vertelt het verhaal van de Franse Revolutie vanuit het perspectief van François Robert, letterlijk te nemen, want Robert is aan het woord. Op de Beeck doet daarvoor beroep op een massa authentieke historische bronnen, op grond waarvan hij Robert zijn relaas met drie door elkaar lopende verhaallijnen laat doen: naast het persoonlijk levensverhaal van Robert, de geschiedenis van de Brabantse en de Luikse ‘Omwenteling’ in de Zuidelijke Nederlanden en de grote geschiedenis van de Franse Revolutie. Het geheel komt bij de lezer zeer plausibel over. Via de reflecties van Robert geeft Op de Beeck de lezer een beklijvend inzicht in de Franse Revolutie en in de mechanismen van radicalisering en van wij-zij-denken, die in elke revolutie spelen. Dat is geen geringe verdienste.
Johan Op de Beeck schrijft in een meeslepende stijl, wat het best geslaagd is in de hoofdstukken over de Franse Revolutie, wellicht door het overvloedige bronnenmateriaal. Het boek wordt vervolledigd met een uitgebreid notenapparaat, een lijst van de hoofdrolspelers en een bibliografie en bevat een relevante kleurenkatern. Wel had hij beter standensamenleving en seigneuriale orde in plaats van feodale orde gebruikt. Wat op de Franse boeren drukte, was de standensamenleving en het zogenaamde heerlijk stelsel, terwijl de feodale orde te veel een containerbegrip blijft. De plaatsing van sommige zwart-witafbeeldingen sluit niet altijd aan bij de tekst. Dat neemt niet weg dat Johan Op de Beeck andermaal een wervelend historisch werk, gebaseerd op een uitgebreid bronnencorpus, schreef, en dit vanuit een origineel perspectief: een vergeten medespeler van de Franse Revolutie, wiens wortels in het latere ‘België’ lagen, wat natuurlijk maar een toeval van de geschiedenis is. De lezer kijkt alvast uit naar het tweede deel, dat in september verschijnt.