Wiel Kusters (1947) liet zich voor de in ‘Alfabels’ bijeengebrachte gedichten inspireren door het zeventig jaar oude populaire abc-boekje van Rie Cramer. Het begin van dit boekje ‘A is een aapje, dat eet uit zijn poot’, wordt bij Wiel Kusters ‘A is geen aapje, hij geeft mij een hand,’, wat vervolgt met ‘ver in ’t verleden, maar lang is mijn arm. / Het is vooral een beenderenverband, /al houdt Charles Darwin de bloedlijnen warm.’ De toon is gezet voor een bundel van 26 korte, verhalende gedichten bij telkens een letter van het alfabet en waarbij Cramers versjes dienen als motto bij Kusters’ gedichten. Het kernwoord is een concreet voorwerp, een dier of een persoon: aap, brood, clown (en circus), dame, ezel, waar Kusters een ironische, absurdistische invulling met een levensbeschouwelijke, filosofische twist aan geeft. Bij ‘ E is een ezel, die gaat naar het land’ wordt het nukkige van een ezel in de finale: ‘Soms staat het leven stil en weet je niet / hoe het nu verder moet. Het heeft geen zin / dat iemand aan je trekt met een stuk touw / vanaf de plaats waar jij geen toekomst ziet. / Je krijgt misschien weer kracht voor ’n nieuw begin / als hij je zachtjes duwt, vanuit jouw rouw.’ De fantasie van Wiel Kusters wordt verwoord in lichtvoetige rijmende verzen, soms als sonnet opgebouwd. De teksten worden versterkt door de even ironisch, absurdistische fantasievolle tekeningen van Joep Bertrams (1946), die na dertig jaar zijn samenwerking met Wiel Kusters weer op neemt. De tekeningen van Joep Bertrams omvatten telkens twee bladzijden, terwijl het gedicht op de linker pagina afgedrukt staat. ‘Alfabels’ is een heerlijk kleurrijk totaalkunstwerk van woord en beeld.