“Haalt u alstublieft geen nare grapjes uit en probeert u niet uw vinger in de mond van het slapende meisje te steken”. De eerste zin van ‘De schone slaapsters’ (1961) zet meteen de toon. Met de gebroeders Grimm of Charles Perrault, laat staan met Walt Disney, heeft deze novelle van Yasunari Kawabata niets te maken. Letterlijk uit het Japans vertaald moest het trouwens ‘De slapende schonen’ zijn, maar vertaler Cornelis Ouwehand verwesterde de titel “met de toestemming van de auteur”. Toch is er een groot verschil. De sprookjesprins kon met een kus het meisje uit haar slaap wekken. Eind goed, alles goed. In het “geheime huis” waar de nieuwsgierige 67-jarige Eguchi op voorspraak van een oude vriend toegang krijgt, is dat niet het geval. Het huis is een “kuis bordeel” waar oude heren de nacht doorbrengen naast een naakt en sterk verdoofd slapend meisje. Aanraken mag, penetrerende seksuele handelingen zijn strikt verboden. Het verhaal bestaat uit vijf bezoeken waarbij de meisjes wisselen, van etherisch tot aards, van nymfachtig broos tot goed gevuld, en altijd maagd. De donkerrode gordijnen veranderen de slaapkamer in een “droombeeld” en geven “het fluweel van haar huid die wezenlijke schoonheid”. Kawabata esthetiseert deze eenzijdige ontmoetingen op een zeer sensuele wijze. Geur, huidtextuur, een haarlok, de beweging van een arm of een hand, een wimper, oorlelletje of vochtige onderlip worden met pijnlijke precisie waargenomen. Buiten klotst een “eeuwige” zee en ruisen de onzichtbare bomen. Maar esthetische beleving betekent niet schaduwloos genot. “Oude mannen zijn buren van de dood” beseft meneer Eguchi. De oude mannen kannibaliseren als het ware de jeugdige frisheid van hun slapende bedgenotes. De vijf bezoeken volgen elkaar op, van lente tot winter. Eros en thanatos, extreme jeugd en nakende dood, verrukking en pijn zijn moeilijk te onderscheiden. Eguchi betrad het huis uit nieuwsgierigheid, maar bij elke terugkeer raakt hij steeds meer betrokken. “Zelfs de meest onmenselijke wereld wordt door de macht der gewoonte menselijk. En alle kwaad ligt in de duistere schoot van die wereld verborgen.” Eguchi is een oude man maar, in tegenstelling tot de andere bezoekers, is hij nog niet volslagen impotent. Dat maakt hem anders. Het zwijgen van de meisjes, hun onschuldige slaap zijn Eguchi’s alibi maar ook een spannende uitdaging, een bron van onrust en een frustrerend raadsel. Machteloze inleving, vertedering en medelijden met de meisjes wisselen af met het vermoeden van hun veroordeling van zijn schuld. Hij verlangt naar hun stem, hun open ogen, een conversatie. Wie zijn deze meisjes? En hoe diep is hun slaap? De eenzame Eguchi voelt zich nog niet “rijp” voor deze eenzijdige, vernederende nep-ontmoetingen. Zijn groeiende afkeer van de volwassen vrouw die hem keer op keer ontvangt, instructies geeft en als een impotente man behandelt, wordt boze opstandigheid. Slaperig associeert Eguchi de blanke huid van de meisjes met witte bloemen, hun borsten met die van zijn stervende moeder, hun lichaam met dat van vroegere minnaressen. Maar het geheime huis is ook een spookhuis, waar ooit een oude heer naast een meisje de dood vond, en vanwaar hij stiekem naar een vieze hotelkamer werd gebracht. Reële en morele ontmaskering is een constante bedreiging. Ook Eguchi’s laatste bezoek eindigt met een verrassend overlijden. Zeven jaar na de publicatie van deze opzienbarende en fascinerend mooie novelle kreeg Yasunari Kawabata in 1968 de Nobelprijs voor literatuur. Die zou wellicht naar Junichiro Tanizaki zijn gegaan, mocht die in 1965 niet plots gestorven zijn. De zieke Kwabata maakte in 1972, twee jaar na de zelfmoord van zijn vriend en collega Yukio Mishima, een eind aan zijn leven. Nochtans had hij in zijn dankwoord bij de uitreiking van de Nobelprijs verklaard: “ Hoe bewonderenswaardig ook, wie zelfmoord pleegt bevindt zich ver van het rijk van de heilige.”