David Brafman geeft in De kunst van de alchemie een rijk geïllustreerd cultuurhistorisch overzicht van de alchemie. De auteur is curator 'rare books' bij het Getty Research Institute, een te Los Angeles gevestigde instelling, die de visuele cultuur in ruime zin onderzoekt. Het voorliggende werk is het nevenproduct van een onderzoeksproject en daarmee samenhangende tentoonstellingen in Los Angeles en in Berlijn (2016-2017).
Brafman omschrijft de alchemie in enge zin als de voorloper van de scheikunde of chemie, ruimer als de zoektocht van de mensheid naar hoe de wereld in elkaar zit en naar de kunst(vaardigheid) om natuurlijke materie om te zetten in menselijke creaties. Vuur kon zand veranderen in glas en uit gesteenten als malachiet en azuriet koper halen. De natuurlijke materie werd ‘getransmuteerd’ in materialen voor zowel artistieke artefacten als oorlogswapens. De alchemie kon het natuurlijke scheppingsproces versnellen, perfectioneren en zelfs overtreffen. Het vooruitzicht dat de geheimen van de alchemie de mens ertoe zouden kunnen brengen zuiver goud te maken of onsterfelijkheid te creëren op basis van delfstoffen uit de natuur, hield denkers en onderzoekers eeuwenlang in de ban. De alchemie maakte deel uit van de geschiedenis van de drang om de natuur te transformeren en te buigen naar de wil van de menselijke verbeelding.
Alchemie gaf de indruk de mysteries van de schepping te kunnen ontsluiten, wat vaak tot uiting kwam in de wereld van kunst en verbeelding. In middeleeuws Europa werd de alchemie dan ook de ars magna, ‘de grote kunst’, genoemd. Brafman ziet de alchemie als de belangrijkste uitvinding na die van de beheersing van het vuur. Alleen al voor de kunstgeschiedenis is de oogst van de chemische experimenten indrukwekkend: van prille pigmenten en kleurstoffen in de vroegste menselijke geschiedenis tot vloeibare kristalschermen vandaag. De alchemie speelde ook een cruciale rol in de vooruitgang van de farmaceutische geneeskunde en van de buskruittechnologie.
Het werk bestaat uit zeven hoofdstukken, met inhouden die min of meer chronologisch op elkaar volgen. Hoofdstuk I behandelt het ontstaan van de alchemie of de uitvinding van ‘de kunst van het maken’ in het oude Egypte, Griekenland en China, met veel aandacht voor kleurstoffen. Hoofdstuk II ‘De middeleeuwse alchemie’ gaat dieper in op de invloed van het hindoeïsme en de islam in de alchemie, zo belangrijk voor de farmacie. Hoofdstuk III ‘De gouden jaren’ heeft de vroegmoderne alchemie tot onderwerp. Hoofdstuk IV verkent de wisselwerking tussen kunstenaars, ambachtslieden en alchemisten in het maken van kunst en biedt sleutels tot de ontrafeling van de materialiteit van de beeldende kunsten. Hoofdstuk V behandelt de ‘grote kunst’ in de prachtig geïllustreerde alchemieboeken, vrucht van de boekdrukkunst. Hoofdstuk VI volgt dan de opkomst van de heerschappij van de alchemie in de vroegmoderne tijd en vervolgens de val onder invloed van de wetenschappelijke revolutie en de vroege verlichting, waardoor domeinen van de alchemie het statuut van pseudowetenschap kregen. Als afsluiting behandelt hoofdstuk VII de alchemistische geest en de vervanging van natuurlijke kleurstoffen door synthetische.
Het werk is prachtig geïllustreerd met afbeeldingen die goed geduid worden. Het door uitgeverij Lannoo verzorgd uitgegeven boek sluit af met een beknopte bibliografie.