‘Inquisitie in de middeleeuwen. Veroordeeld tot de brandstapel’ van juriste en criminologe Bernadette Demeulenare is de neerslag van een persoonlijke zoektocht naar die nog altijd tot de verbeelding sprekende rechtbank, die ingesteld werd ter vervolging van ketters. De auteur was advocate aan de balie van Gent. Zij kwam tot schrijven van dit werk vanuit haar levenslange verzet tegen de katholieke indoctrinatie van haar opvoeding bij de nonnen in West-Vlaanderen. Het is dan ook een nogal vanuit haar eigen interesses geschreven boek.
In de inleiding maakt Demeulenare terecht het onderscheid tussen de middeleeuwse pauselijke inquisitie tegen ketters, de vroegmoderne Spaanse inquisitie tegen de bekeerde joden en moren en de tijdens de contrareformatie opgerichte Romeinse inquisitie tegen katholieke dissidenten. Ze wijst op het verschil tussen de accusatorische en de inquisitoriale rechtspraak en duidt de insteek van het tweede deel van haar boek.
Deel I beschrijft de voorgeschiedenis en de uitbouw van middeleeuwse inquisitie. Paus Gregorius IX stelde anno 1231 de inquisitie in en rekruteerde inquisiteurs binnen de pas opgerichte ordes van dominicanen en franciscanen. Aanvankelijk richtten de inquisiteurs hun pijlen op katharen en waldenzen, vervolgens op bekeerde joden, radicale franciscanen of spirituelen, begijnen en tempeliers. De inquisitie was het sluitstuk in een systeem van vervolging van gelovigen die de autoriteit van Rome in vraag stelden. Het deel eindigt met de concrete beschrijving van de inquisitieprocedure.
Deel II behandelt zeven thema’s die op een of andere manier te maken hadden met de middeleeuwse inquisitie. Zo bracht Gratianus in zijn compilatie van het canonieke recht de inquisitoriale procedure onder de aandacht. Jacques Fournier liet inquisitieregisters na, waarop Le Roy Ladurie zijn ‘Montaillou’ baseerde. Franciscus van Assisi’s ‘Testament’ lokte de vervolging uit van zijn radicale volgelingen door de inquisitie, gethematiseerd in Eco’s ‘De naam van de roos’. Hadewijch en Marguerite Porete waren exponenten van de begijnenbeweging, die door de inquisitie in het gareel gedwongen werd. Bij de opheffing van de tempeliers speelde de inquisitie een beslissende rol in de machtsstrijd tussen de paus en de Franse koning. Deel II eindigt met het verhaal van de ‘Grootinquisiteur’ van Dostojevski, hoewel het hier niet de middeleeuwse, maar de Spaanse inquisitie betreft.
Elk van de zeven hoofdstukken uit deel II krijgt vooraan een inhoudsopgave en achteraan een tijdlijn. Die hoofdstukken, waarvoor de auteur soms een lange aanloop neemt en die heel wat zijsprongen bevatten, staan iets te veel op zichzelf. De auteur integreert dikwijls persoonlijke beschouwingen, waarbij zij drijft op haar 21ste verontwaardiging. Ze citeert overvloedig uit de primaire bronnen en vertaalt ze in vlot Nederlands.
Niet elke historicus zal akkoord gaan met alle beweringen van de auteur. Zo maakt ze onvoldoende onderscheid tussen het middeleeuwse antijudaïsme en het later ontstane antisemitisme. De Franse chateaus die vandaag als katharenburchten bestempeld worden, zijn eerder een invented tradition in dienst van het toerisme. En traditioneel waren er maar acht als dusdanig bestempelde kruistochten. Eindnoten vervolledigen dit toegankelijk, doch gefragmenteerd werk, dat de krachtlijnen over de middeleeuwse inquisitie helder verhaalt.