Op 15 mei 1940 trokken Duitse troepen Amsterdam binnen. De bezetter beweerde aanvankelijk dat alles bij het oude zou blijven, maar al spoedig werden de gemeentelijke diensten ingeschakeld om mee te werken aan repressieve maatregelen. Dat weigerden ze niet. Tijdens de bezettingsjaren, 1940-1945 voldeed het stadsbestuur van Amsterdam aan vrijwel elk verzoek van de bezetter. Dat betrof praktische zaken als het regelen van vervoer en onderdak voor Duitse militairen, maar daar bleef het niet bij. Ook in het kader van tegen de eigen burgers gerichte Duitse maatregelen was zij de bezetter vergaand ter wille, bijvoorbeeld ten aanzien van het gedwongen onderzoeken van vrouwen en meisjes ter bestrijding van geslachtsziekten, en bij het doorgeven van de personalia van personen die volgens de zedenpolitie homoseksueel zouden kunnen zijn.
De meest extreme maatregelen van de bezetter waren gericht tegen de Joodse gemeenschap. In 1940 woonden circa 80.000 Joden in de hoofdstad, de grootste gemeenschap van Nederland. Omstreeks 60.000 van hen zouden de oorlog niet overleven. Hoe kon dit gebeuren, en welke rol heeft het stadsbestuur hierin gespeeld? Het is een feit dat de stad Amsterdam in meerdere opzichten betrokken was bij de uitsluiting van haar Joodse inwoners. Diverse stedelijke diensten verstrekten de bezetter informatie over deze bevolkingsgroep. Het Bureau van Statistiek maakte een kaart waarop de verspreiding van Joden over Amsterdam precies aangegeven stond. Een afdeling van het Bureau voor Sociale Zaken riep Joden op voor werkkampen aan de andere kant van het land. De rol van Amsterdam bleef echter niet beperkt tot de administratieve uitvoering van anti-Joodse maatregelen. De politie, het vervoerbedrijf en de gezondheidsdienst raakten betrokken bij de fysieke verwijdering van de Joden uit de hoofdstad.
In zijn zeer goed gedocumenteerde en gedegen studie onderzocht historicus Kemperman ook andere relevante aspecten van de bezettingsgeschiedenis van Amsterdam zoals de relaties tussen de verschillende gemeentelijke diensten onderling, en de persoonlijke interacties tussen diensthoofden, wethouders (schepenen bij ons) en de burgemeester. In zijn inleiding laat schrijver ons weten dat er in de Amsterdamse archieven nog enorm veel te ontdekken valt. Dat is stellig niet alleen het geval voor Amsterdam.
Met goed leesbare leesletter, illustraties, eindnoten, bibliografie en register.